Samenhang depressie en ecosysteem

Omgevingspsychiatrie

Tijd voor meer oog voor de leefomgeving. In groene buurten komen minder depressies voor. Een drukke weg veroorzaakt stress. Pesticiden kunnen het brein schaden. Tijd voor een nieuwe stroming in de psychiatrie: omgevingspsychiatrie.

De citaten hieronder komen uit een artikel in de NRC van 21 mei 2024: ‘Soms ligt die depressie ook aan de buurt’, van Wouter van Noort.

Het bos is een passende metafoor

‘Dit is een van de laatste natte iepenbossen van Europa,” zegt kinderpsychiater Hilgo Bruining terwijl hij er stevig de pas in houdt in het Vliegenbos, een groen stadsbos in Amsterdam-Noord, in volle lentebloei. „Veel andere natte iepenbossen zijn ziek geworden door een bepaalde schimmel. Maar die schimmel krijgt hier minder vat.”

Groenbeheerders hebben er werk gemaakt van ‘permacultuur’: door het water op natuurlijke manieren te laten wegstromen, evenwichtige beplanting te creëren en zo de bosbodem te voeden met een rijke diversiteit aan insecten, wormen, schimmels en bacteriën. Al die factoren samen zorgen voor een veerkrachtig ecosysteem, waartegen de ziekmakende schimmel blijkbaar niet is opgewassen.

Zoals een ecosysteem een natuurlijke balans heeft die bepaalt hoe goed het bestand is tegen schokken, heeft het brein een ‘prikkelbalans’, die bepaalt hoe goed het tegen mentale klappen kan. Net als een boom staat een mens nooit op zichzelf, is die geworteld in een bodem die voor een belangrijk deel bepaalt hoe gezond die is en blijft. Wat de één overprikkeld, angstig of depressief maakt, doet een ander weinig, en andersom. En wat grote invloed heeft op het ontwikkelende brein, bepaalt uiteindelijk in hoge mate de veerkracht van een volwassen brein.

Een nieuw onderwerp is de impact van pesticiden, zegt Bruining. Veel kinderen komen, volgens studies die hij aanhaalt in het boek, vrijwel dagelijks in aanraking met landbouwgif, via de bodem, water of voedsel.Het bewijs groeit dat die continue blootstelling grote effecten op het brein kan hebben. Zo komt de ziekte van Parkinson vaker voor in gebieden waar veel pesticiden worden gebruikt. „Dat is iets wat de bezorgdheid over de ontwikkeling van het jonge brein sterk zou moeten voeden”, zegt hij. Samen met het RIVM doet hij daarom ook onderzoek naar de impact van bestrijdingsmiddelen op mentale ontwikkeling.

Deze relatief nieuwe stroming in de psychiatrie doet denken aan de zogenaamde leefstijlgeneeskunde waarin de invloed van een gezonde leefomgeving en -stijl meer aandacht krijgt dan het labelen en farmaceutisch behandelen van het individu.

Alles werkt op alles in

Naast ecologische factoren blijft ook sociaal-economische status een zeer bepalende rol spelen. Een groene buurt is dus niet allesbepalend: een wijk als de Amsterdamse Bijlmer is bijvoorbeeld wel groen, maar onder de bewoners komen veel psychische problemen voor.

Een bredere kijk op psychische gezondheid kan er voor zorgen dat mentaal welzijn niet meer alleen op het bordje ligt van de ggz, die zwaar overbelast is. Ook beleidsmakers, stedenplanners, ecologen en de samenleving als geheel kunnen bijdragen aan een mentaal gezonder leefmilieu.

Omgevingsfactoren werken langer door dan de meeste mensen zich realiseren, zegt Tessa Roseboom,  hoogleraar aan Amsterdam UMC: „De eicel waaruit jij bent geboren was al gemaakt toen jouw moeder in de baarmoeder van je grootmoeder zat”. Roseboom deed onderzoek naar de Hongerwinter in 1944-1945, waarbij ze ontdekte dat kinderen die toen zijn verwekt, later meer risico hadden op depressie en stress-stoornissen. Psychologisch trauma, honger en nog veel meer omgevingsfactoren werken door in de epigenetica van de volgende generatie.

Roseboom schreef samen met andere onderzoekers vorige maand het Manifest Toekomstige Generaties, waarin ze de politiek opriep om in actie te komen vanwege de schadelijke gevolgen van onder meer milieuvervuiling. Zo heeft volgens de auteurs bijvoorbeeld de luchtkwaliteit invloed op gezonde ontwikkeling. Kinderen die wonen in de buurt van vervuilende fabrieken hebben meer gezondheidsklachten, ook psychisch, vanwege de ongezonde lucht. „Door nu al rekening te houden met de gevolgen voor kinderen die nog geboren moeten worden, voorkomen we niet alleen persoonlijk leed, maar kunnen we ook de groeiende druk op de gezondheidszorg afremmen,” zegt ze.

Digitale leefomgeving

En behalve de natuurlijke omgeving, werkt ook de digitale leefomgeving in op mentale gezondheid, beargumenteert de Amerikaanse psycholoog Jonathan Haidt in zijn nieuwe boek The Anxious Generation. Daarin wijt hij de „epidemie van psychische stoornissen” die in veel westerse landen rond 2010 begon, voor een belangrijk deel aan de opkomst van sociale media en de gelijktijdige afkalving van de maatschappelijke en sociale leefomgeving van jongeren.

Zijn stelling: de samenleving is overbeschermend geworden in de analoge wereld. Speeltuinen zijn volgens hem in de loop van de decennia bijvoorbeeld overdreven veilig en te weinig avontuurlijk gemaakt, en ouders laten hun kinderen amper nog buitenspelen zonder toezicht vanwege alle auto’s op straat. Daardoor komen ze niet meer genoeg in aanraking met omgevingsinvloeden die hen mentaal weerbaarder maken. Tegelijkertijd beschermen ouders hun kinderen juist veel te weinig voor de schadelijke kanten van de digitale wereld. Dat is een giftige cocktail die een generatie van minder veerkrachtige jongvolwassenen heeft gecreëerd, volgens hem.

Wel krijgt Haidt kritiek op zijn boek, omdat hij weliswaar aantoont dat mentale gezondheid tegelijkertijd met grote veranderingen in de omgeving sterk is afgenomen, maar niet helemaal hard maakt dat die afname komt dóór de veranderde fysieke en digitale leefomgeving.

Dat soort kritiek is exemplarisch voor de discussie die omgevingspsychiatrie losmaakt. Want hoe kun je nou bewijzen dat zoiets eindeloos complex als leefmilieu de mentale gezondheid direct aantast? En zelfs als je het kunt bewijzen, wat dóé je er dan aan? Zeker op de korte termijn.

Maar dat is een denkfout, volgens Bruining: „Omdat een direct oorzakelijk verband niet makkelijk is aan te tonen, zeggen mensen dan: ‘Het is niet bewezen, dus je hoeft er geen tijd en aandacht aan te besteden.’”

Terwijl: er zijn zóveel serieuze aanwijzingen dat de bewijslast omgedraaid zou moeten worden, zegt hij: „We zouden de omgeving moeten aanklagen, niet het kind zoals nu gebeurt.” Het is tijd om ook eens de leefomgeving te behandelen, niet alleen het individuele kind, vindt hij.

Bruining wandelt om dat punt kracht bij te zetten verder door Amsterdam-Noord, en stopt voor een school waar kinderen op zitten die extra aandacht nodig hebben en intensieve persoonlijke begeleiding krijgen. Een paar scholieren staan om de hoek van de school te vapen. In de omgeving van de school rijdt veel verkeer en er staan een snackbar vlakbij en een kibbeling kraam op de hoek met vooral ongezonde keuzes op het menu.

De mens als machine

Zo’n school is voor Bruining een voorbeeld van hoe interventies in de mentale gezondheid en ontwikkeling van kinderen nu vaak worden gedaan: gericht op het individuele kind, terwijl de leefomgeving grotendeels genegeerd wordt.

Zouden al die ongezonde leefstijlprikkels en het drukke asfalt rondom zo’n school misschien óók invloed kunnen hebben op de mentale ontwikkeling van deze jongeren? „Kijk om je heen.”

Hij hekelt de houding die hij nog steeds veel ziet in de psychische zorg, hij noemt dat ‘de houding van de ingenieur’. Een ingenieur ziet de mens als een set onderdelen die een mechanisme vormen. Hij isoleert een mankemement en lost het op zoals je een machine repareert. Die houding leidt er volgens hem onder meer toe dat de psychiater pas in actie komt als er al een probleem ís: „Als een kind zogenaamd ‘ADHD-problemen’ krijgt waardoor je met een te botte bijl een oplossing gaat verzinnen of te vaak en te snel pillen gaat voorschrijven waar farmaceuten dan weer goed aan kunnen verdienen.”

Die ingenieurs-houding stuit op steeds duidelijker grenzen. Daarom bepleit hij een radicaal andere houding, die van de tuinier: „Gezonde ontwikkeling moet je zien als een tuin die is geworteld in een bodem, waar mensen samen goed voor moeten blíjven zorgen. Tuinier zijn betekent niet: de natuur maar zijn gang laten gaan; een gezonde tuin vergt continu aandacht.”

Dat begint dus al in de baarmoeder, later wordt dat het gezin, de bredere sociaal-biologische context, en uiteindelijk ook letterlijk de bodem van de natuurlijke leefomgeving waarin iemand opgroeit. Een gezonde bodem is cruciaal voor veerkracht bij onvermijdelijke schokken later in het leven – net als bij een nat iepenbos.

 

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Persoonlijk en politiek, Psychiatrie, Systeemtherapie

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.